Je plek vinden in een kliniek
Mijn eerste opname was voor mijn klinische behandeling. Ik zou daar zes maanden lang van zondagavond tot vrijdagmiddag zijn. Een eigen kamertje, een gezamenlijke woonkamer en keuken met eetkamer. En een groep van 18 mensen waar je wat mee moet.
Ik weet nog goed dat ik er ter kennismaking kwam. Gewoon een middagje meelopen om vast een beetje te zien hoe het zou zijn. Ik had nog geen flauw idee wat ik kon verwachtten. Ik had een beetje een beeld van hoe een kliniek eruit zou zien omdat ik met stage wel het één en ander had gezien. Maar nee, deze leek er niet op. Overigens mijn crisisopnames leken er ook niet op. Niets leek echt op elkaar, al is mijn mening dat het overal wel wat smaakvoller ingericht had mogen worden.
Dat was in elke kliniek één van mijn irritaties. Ik kan op één op andere reden niet zo goed tegen slecht ingerichte ruimtes. Ik kan niet zo tegen rommel. Ik word daar onrustig van en voel me niet op mijn gemak. Daarnaast vind ik het verdrietig; zijn wij dan niet de moeite waard er iets moois van te maken? Elke kamer had weer een ander bureau, een andere stoel, andere lampen. Ik had echt mazzel. Mijn stoel kon je onder het bureau aanschuiven en het bureau was niet buiten proportie groot. Eigenlijk was mijn kamertje ingericht zoals ik vond dat elke kamer ingericht had moeten zijn. En dit was ook een kamer die ik snel eigen maakte met kaartjes, decoraties en mijn eigen beddengoed. Maar nee, elke kamer was anders, alsof ze overal en nergens de spullen vandaan hadden getoverd. Wat waarschijnlijk ook zo was. De woonkamer was net zo erg. Waarom niet wat betere kasten, die niet bijna omvielen. En met deurtjes, zodat niet alle puzzels en knutselspullen in het zicht lagen. Ik kon er niet tegen. Achteraf denk ik ook dat dit de reden was waarom ik in Zeist het liefste in de gang voor de kliniek zat, een lange smalle gang in T-vorm met alleen maar raam, en vanuit dat raam keek je richting het bos. Dit was mijn favoriete plek om op de grond te zitten. Bij mijn afscheid hoorde ik dat niet iedereen het eens was dat ik daar op de grond zat.
Maargoed, daar zit je dan in een groep van 18 en dan moet je wat met hen. De therapiegroep bestond uit 9, maar de leefgroep met 18. Hiervan was een gedeelte klinisch en een gedeelte dagklinisch. Na 2/3 van de behandeling was het de bedoeling dat je na de dagsluiting naar huis ging. Ik had 2 mentormama’s gekregen die mij de eerste weken wegwijs zouden maken. Ik moest hen vooral volgen. Verder hoefde ik de eerste week nog geen taken te doen en werden die opgebouwd in eerste 3 weken. De taken als koken, planten water geven, lunch dekken, douches schoonmaken waren verdeeld over de hele groep. Ik had eigenlijk met een paar mensen wel gelijk een klik en dat maakte ook dat ik de eerste week al het gevoel had dat ik er al langer was dan een week. Ik merkte vooral dat dit niet zo was aan alle regels die ik niet wist. Alle spullen die ik niet wist te vinden.
Maar een gedeelte van de groep vond ik ook eng, en ik dacht dat ze mij ook niet mochten. En eigenlijk was het ook zo. Want zo werkt het met groepen; telkens als er iemand vertrekt ontstaat er weer een nieuw soort groep met een nieuw soort dynamiek. En ook als er een nieuw iemand bijkomt. En toevalligerwijs was ik de laatste van de vele nieuwe mensen in de groep en dus ook de vele mensen die waren vertrokken. En de “oude”groep had er geen zin meer in, niet weer een nieuwe. Zij misten de oude groep. De oude groepsleden die wat durfden te zeggen i.p.v. de nieuwe bange groepsleden die hun mond hielden. En dan was ik samen met een ander nieuw groepslid ook nog eens gevaarlijk, wij waren kwetsbaar en huilden. Daar waar zij zich hadden aangeleerd om niet zo te voelen. En dit werd dan ook benoemd, ik geloof zelfs al op dag 1. Dus echt welkom voelde ik mij niet in mijn therapiegroep. Maar met een aantal uit de leefgroep was het goed te doen.
Hier in deze behandelopname merkte ik vooral dat je het tijd moet geven. En dat groepsdynamiek inderdaad voortdurend veranderd. En dat moet je blijven uitspreken. Verder moet je investeren en sommige mensen leren kennen. Want ook die “oude”groep bleek vol lieve mensen te zitten. En ook met de ‘niet – voelers’ kreeg ik best een fijne band. Niet met iedereen, maar dat kan ook niet. Alleen is het wel van belang dat je met iedereen samen kan leven. En zo moesten dus ook irritaties constant worden uitgesproken en opgelost. Eigenlijk was de groepssfeer in deze behandeling het belangrijkste gespreksonderwerp leek het wel. Vaak hoorde je mensen na dag 1 zeggen; “ik voel me hier niet thuis” (heb ik ook gezegd! meerdere keren), en natuurlijk hoop je dat het zo werkt. Maar eigenlijk weet je wel dat het niet kan. Je kan je niet op dag 1 thuis voelen op een plek met allemaal vreemde mensen met allemaal hun eigen probleem. En die dan ook nog allemaal samen moeten leven, terwijl jij de regels en afspraken niet kent. Op een plek die je niet kent en waarbij je de spullen ook niet kan vinden. Maar naar verloop van tijd vind je wel je plekje, mits je hierin investeert. Maar daar word voortdurend in aangespoord.
Helemaal in tegenstelling tot de crisisopnames. Hier ben je met een groep. Maar eigenlijk ben je alleen. Het is niet de bedoeling om gevoelige onderwerpen te bespreken. Je moet niet echt vrienden worden. Je moet alleen samen eten en samen iets doen, maar verder staat iedereen los van elkaar. Dit kon soms onwijs lastig zijn, want iedereen zat om wat voor reden dan ook in crisis en velen met mij vertoonden soms een beetje typisch gedrag. En daarmee konden sommigen je echt het bloed onder de nagels vandaan halen. Daarom kan je maar het beste van je eigen kamer iets fijns maken en met een enkeling meer contact hebben. Ik weet nog goed dat ik op een gegeven moment in een groep zat waar zo vreselijk veel spanning heerste, precies waar ik zo gevoelig voor was. Sommigen zaten vast in irritante patronen waar je ze niet op kan aanspreken zoals ik dat in Zeist had geleerd. Ik moest dit aan de verpleging overlaten, en die ging dit niet altijd even goed af. Ik wilde weg daar, ik leek gek te worden, maar kon echt niet zonder de hulp. Gelukkig erkenden de verpleging mijn gevoel heel erg, sterker nog, ze probeerden extra verpleging op de groep te krijgen, omdat het inderdaad heel pittig was (echter was ik een groot tekort aan verpleging). Ik ging maar eten op mijn kamer, maar eigenlijk was niets eenzamer dan dat. Gelukkig had ik toestemming om met twee anderen uit een andere groep contact te hebben. We mochten niet met elkaar in de woonkamer (zij hadden woonkamer A en ik B). Daarom hebben we wekenlang een compromis gehad en zaten we ’s avonds in een zitje op de gang met z’n drieën. Zo hielpen we elkaar er doorheen. Daarnaast vertrokken gelukkig een aantal onruststokers en kregen we best een leuke groep. Maar op de crisisopnames was er toch echt altijd wel iemand aan wie je je kapot irriteerde (tsja, mijn lontje was ook niet zo lang meer).
Ik mis de crisisopnames dan ook eigenlijk nooit. Ik ben blij dat ze er waren en dat er heel lieve verpleging was. En een aantal heel lieve groepsgenoten. De opname in Zeist mis is soms wel, want het is fijn om samen te strijden. En hoe vaak ik daar ook weg wilde en hoe vaak ik ook gezegd had dat ik mij alleen voelde, of anders dan de rest. Uiteindelijk weet ik wel dat ik met vrijwel iedereen een verbinding ben aangegaan daar. En dat ik zeker een onderdeel was van de groep. Zoals iedereen een onderdeel was van de groep.
Nog kort enkele tips voor als je in een opname terecht komt. Maak je kamer zo prettig mogelijk. Zoek iemand met dezelfde humor. Zoek iemand met dezelfde hobby/ afleiding. Iemand met de juiste knuffelhoogte. En iemand bij wie je kan klagen en praten (dit moet soms een beetje stiekem, je weet wel met geen persoonlijke dingen bespreken). Oh en gebruik de verpleging gewoon voor het praten, daarvoor werken ze er.
-1 Comment-
Ik herken heel veel in je verhaal; de irritaties, groepsdynamiek, inrichting en aankleding van locaties en ook wel het fijne contact met (sommige) anderen, wat daar ondanks alle issues ook mogelijk is.